Übersetzungen für „Nächste Nächster“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈNächs·te(r) [ˈnɛːçstə, (-tɐ)] SUBST m dekl wie Adj

1. Nächste(r):

Nächste(r)

volgende m en f

wer kommt als Nächster (an die Reihe)?

wie is de volgende?

wer kommt als Nächster (an die Reihe)?

wie komt er nu aan de beurt?

2. Nächste(r) geh:

Nächste(r)

naaste m en f

Nächste(r)

evenmens m en f

Nächste(r)

medemens m en f

jeder ist sich selbst der Nächste Sprichw

ieder is zichzelf het naast

nah [naː] ADJ

nah → nahe

Siehe auch: nahe , nahe

ˈna·he² [ˈnaːə] PRÄP +Dat geh (in der Nähe von)

nahe

in de nabijheid van

nahe

dicht bij

nahe dem Fluss/der Stadt

in de nabijheid van de rivier/van de stad

dem Wahnsinn nahe

de waanzin nabij

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

ˈna·he¹ <näher, (am) nächst(en)> [ˈnaːə] ADJ

1. nahe (in der Nähe (gelegen)):

nahe

na(bij)

nahe

nabijgelegen

nahe

dicht(bij)

nahe

naburig

jdm nahe bleiben

in iems omgeving blijven

jdm zu nahe kommen

te dicht in iems nabijheid komen

jdm zu nahe kommen

iem bedreigen

der Nahe Osten

het Nabije Oosten

jdm zu nahe treten übtr

iem te na komen

jdm zu nahe treten übtr

iem kwetsen [o. krenken]

die nähere Umgebung

de nabije omgeving

von Nahem [o. nahem]

van dichtbij

zum Greifen nahe

in reikwijdte

2. nahe (fast):

nahe

nabij(zijnd)

nahe

nakend

nahe an siebzig sein ugs

de zeventig naderen

nahe an siebzig sein ugs

tegen de zeventig zijn

nahe bevorstehen

op til zijn

einer Ohnmacht nahe sein

een flauwte nabij zijn

nahe daran sein, etw zu tun

er na aan toe zijn [o. op het punt staan] iets te doen

in naher/nächster Zukunft

in de nabije/in de naaste toekomst

3. nahe (eng (verbunden)):

nahe

na

nahe

nauw

nahe

eng

ein naher Angehöriger [o. Verwandter ]

een naaste bloedverwant

näher kennen(lernen)

van meer nabij (leren) kennen

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

nächs·te(r, s) [ˈnɛːçstə] ADJ

nächste(r, s) (zuerst folgend)

eerstvolgend

nächste(r, s) (zuerst folgend)

eerstkomend

nächste(r, s) (nächstgelegen)

naast

nächste(r, s) (darauf folgend)

aanstaand

als Nächstes ist eine Komödie vorgesehen

het volgende op het programma is een komedie

der/die/das nächste Beste

de eerste de beste

der/die/das nächste Beste

het eerste het beste

das Nächste (zu tun) wäre …

het volgende (dat gedaan zou moeten worden) zou zijn …

fürs Nächste

voorlopig

das nächste Mal

(de) volgende keer

(am) nächsten Mittwoch

woensdag aanstaande

aus nächster Nähe

van zeer dichtbij

das nächste Postamt

het dichtstbijzijnde postkantoor

die nächsten Verwandten

de naaste verwanten

der nächste Weg ugs

de naaste [o. kortste] weg

Siehe auch: nahe , nahe

ˈna·he² [ˈnaːə] PRÄP +Dat geh (in der Nähe von)

nahe

in de nabijheid van

nahe

dicht bij

nahe dem Fluss/der Stadt

in de nabijheid van de rivier/van de stad

dem Wahnsinn nahe

de waanzin nabij

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

ˈna·he¹ <näher, (am) nächst(en)> [ˈnaːə] ADJ

1. nahe (in der Nähe (gelegen)):

nahe

na(bij)

nahe

nabijgelegen

nahe

dicht(bij)

nahe

naburig

jdm nahe bleiben

in iems omgeving blijven

jdm zu nahe kommen

te dicht in iems nabijheid komen

jdm zu nahe kommen

iem bedreigen

der Nahe Osten

het Nabije Oosten

jdm zu nahe treten übtr

iem te na komen

jdm zu nahe treten übtr

iem kwetsen [o. krenken]

die nähere Umgebung

de nabije omgeving

von Nahem [o. nahem]

van dichtbij

zum Greifen nahe

in reikwijdte

2. nahe (fast):

nahe

nabij(zijnd)

nahe

nakend

nahe an siebzig sein ugs

de zeventig naderen

nahe an siebzig sein ugs

tegen de zeventig zijn

nahe bevorstehen

op til zijn

einer Ohnmacht nahe sein

een flauwte nabij zijn

nahe daran sein, etw zu tun

er na aan toe zijn [o. op het punt staan] iets te doen

in naher/nächster Zukunft

in de nabije/in de naaste toekomst

3. nahe (eng (verbunden)):

nahe

na

nahe

nauw

nahe

eng

ein naher Angehöriger [o. Verwandter ]

een naaste bloedverwant

näher kennen(lernen)

van meer nabij (leren) kennen

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

ˈna·he¹ <näher, (am) nächst(en)> [ˈnaːə] ADJ

1. nahe (in der Nähe (gelegen)):

nahe

na(bij)

nahe

nabijgelegen

nahe

dicht(bij)

nahe

naburig

jdm nahe bleiben

in iems omgeving blijven

jdm zu nahe kommen

te dicht in iems nabijheid komen

jdm zu nahe kommen

iem bedreigen

der Nahe Osten

het Nabije Oosten

jdm zu nahe treten übtr

iem te na komen

jdm zu nahe treten übtr

iem kwetsen [o. krenken]

die nähere Umgebung

de nabije omgeving

von Nahem [o. nahem]

van dichtbij

zum Greifen nahe

in reikwijdte

2. nahe (fast):

nahe

nabij(zijnd)

nahe

nakend

nahe an siebzig sein ugs

de zeventig naderen

nahe an siebzig sein ugs

tegen de zeventig zijn

nahe bevorstehen

op til zijn

einer Ohnmacht nahe sein

een flauwte nabij zijn

nahe daran sein, etw zu tun

er na aan toe zijn [o. op het punt staan] iets te doen

in naher/nächster Zukunft

in de nabije/in de naaste toekomst

3. nahe (eng (verbunden)):

nahe

na

nahe

nauw

nahe

eng

ein naher Angehöriger [o. Verwandter ]

een naaste bloedverwant

näher kennen(lernen)

van meer nabij (leren) kennen

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

ˈna·he² [ˈnaːə] PRÄP +Dat geh (in der Nähe von)

nahe

in de nabijheid van

nahe

dicht bij

nahe dem Fluss/der Stadt

in de nabijheid van de rivier/van de stad

dem Wahnsinn nahe

de waanzin nabij

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

ˈNä·he <Nähe> [ˈnɛːə] SUBST f kein Pl

1. Nähe (geringe Entfernung):

Nähe

nabijheid

Nähe

omgeving

Nähe

buurt

aus der Nähe

van dichtbij

in greifbarer Nähe

binnen handbereik

in die Nähe kommen

naderbij [o. dichterbij] komen

aus nächster [o. unmittelbarer ] Nähe

van zeer nabij

2. Nähe:

Nähe (naher Zeitpunkt)

nabijheid

Nähe (Anwesenheit)

het nabij-zijn